Historie

Zelf verbouwde groente voor de arbeider

In veel westerse landen speelde de volkstuin of arbeiderstuin een rol in de strijd tegen armoede. Het verbouwen van eigen gewassen in een moestuin bood arme gezinnen enig soelaas. Op de meeste plaatsen bleef het daarbij, maar in een aantal West-Europese landen niet. Daar kreeg men na 1850, onder leiding van de Duitse arts Gottlieb Schreber, ook moralistische redenen voor het oprichten van volkstuincomplexen. Deze motieven konden echter regionaal gekleurd zijn en waren niet overal hetzelfde. Wel sloten ze aan bij de gebruikelijke opvattingen van volksopvoeders.

 

Geschiedenis van de volkstuin tot 1850

Kort gezegd verstaan wij onder een volkstuin een particuliere tuin die niet bij de eigen woning ligt. Meestal ligt de tuin samen met anderen in een volkstuincomplex of volkstuinpark.

Feitelijk bestaat de volkstuin al zo lang er steden bestaan, al noemde men het aanvankelijk een stadstuin. Het was lange tijd gebruikelijk dat stedelingen ook binnen de stadsmuren stukjes grond beheerden waarop ze gewassen voor eigen gebruik verbouwden. Dat was een welkome aanvulling op hun inkomen.

Om dezelfde redenen begonnen liefdadigheidsinstellingen in de eerste helft van de negentiende eeuw met het verhuren van stukjes grond aan arme fabrieksarbeiders. Deze werden 'arbeiderstuintjes' genoemd en waren per definitie ingericht als moestuin.

In Nederland werd de eerste van deze arbeiderstuinen in 1838 gesticht in Franeker door de 'Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen'. Al snel kwamen deze met meer tuinen in het noorden omdat de armoede hier groter was dan in de rest van het land.

Na 1850: de arbeiderstuin als middel tot beschaving

Vanaf ongeveer 1850 ontstonden er, zoals gezegd, moralistische opvattingen over het nut van de volkstuin voor de arbeider. Dat was met name zo in Nederland, België en Duitsland.

De geestelijke vader van deze ideeën was de Duitse huisarts en pedagoog Daniel Gottlieb Schreber (1808-1861). Hij kwam met een nieuwe pedagogische visie voor de jeugd: door een gezonde en natuurlijke opvoeding zouden kinderen opgroeien tot evenwichtige en verstandige volwassen. Deze opvoeding diende te leunen op twee peilers:

  • Ontspanning voor de jeugd door middel van verantwoorde speeltuinen, waardoor kinderen buiten konden spelen in een natuurlijke omgeving.
  • Een gezonde voeding door het eten van verse groenten uit eigen moestuinen.

De ideeën van Schreber kregen meteen veel bijval in West-Europa. Er werden initiatieven opgezet om de gewenste opvoeding voor kinderen mogelijk te maken. Ook het creëren van moestuinen kwam in dit teken te staan. 

In navolging van deze ontwikkelingen gingen volksopvoeders de tuintjes echter ook voor volwassenen als een manier tot beschaving zien. Men verwachtte dat het verbouwen van eigen gewassen  een 'vergroting van het arbeidsvermogen' en een verbetering van de 'zedelijke toestand van de werkman' tot stand zou brengen. Oftewel, de arbeider zou door het contact met de natuur en het gezonde eten gaan inzien dat hard werken en zich netjes gedragen hem een gelukkiger mens zou maken.

Het aantal uitgegeven arbeiderstuinen groeide nu sterk. Destijds werden ze ook wel'Schreber-tuintjes' genoemd.

Regionale verschillen

West-Europa bleef de enige regio waar arbeiderstuinen een rol speelden bij ideeën over volksopvoeding. Opvallend is dat er in bepaalde regio’s wel totaal verschillende ideologieën aan de projecten werden gekoppeld.

  • In België zette bijvoorbeeld de Katholieke organisatie 'Ligue de Coin de Terre' het volkstuintje in als wapen tegen het socialisme. Men dacht dat het hebben van een eigen stukje grond naast een eigen woning de zelfstandigheid van de arbeider zou bevorderen en hem zou betrekken bij het kapitalisme. Hij zou zich dan vanzelf afkeren van de arbeidersbeweging. 
  • In Nederland zagen sociaaldemocraten op hun beurt het tuintje juist als mogelijkheid de arbeider sterker te maken in de strijd. Door zich buiten te ontspannen, in contact met de natuur te blijven en gezonde groente te eten bovendien, konden kapitalistische uitwassen worden bestreden.

 

Volkstuinen vanaf 1900

In het begin van de twintigste eeuw, als de welvaart begint te groeien, ontstaat er een nieuw soort tuin naast de arbeiderstuin. Deze gaat men 'volkstuin' noemen. Het verschil is dat bij de arbeiderstuin de nadruk ligt op de verbouw van groente, terwijl bij de volkstuin recreatie in de buitenlucht voorop staat. Volkstuinen zijn nu dus niet meer uitsluitend moestuinen.

Aanbieders van volkstuinen

Het aanbieden van arbeiders- en volkstuinen werd uiteindelijk een populaire bezigheid voor verschillende groeperingen. Industriëlen, mijndirecties en arbeidersverenigingen zorgden dat er grond beschikbaar kwam. Daarbij volgden ze vaak de ideologie van Daniel Schreber na. Lange tijd bleef het wel bij particulier initiatief, zoals dat in de negentiende eeuw nu eenmaal gewoon was.

In Nederland bleef de 'Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen' actief, maar daarnaast werden onder meer ook woningbouwverenigingen, de 'Bond van Nederlandsch Spoorwegpersoneel' en de 'Volksbond tegen Drankmisbruik' actief.

De NS gaf in dit kader zogeheten 'spoortuintjes' af. Deze lagen langs het spoor en waren in eerste instantie bedoeld voor het eigen personeel. Extra voordeel voor de NS was echter dat ze deze stukken grond dan niet zelf hoefde te onderhouden. Veel van deze spoortuintjes liggen er nog steeds al worden ze steeds vaker verwijderd.

In België kwam het concept wat later in opmars dan in Nederland. In 1861 werden de eerste tuintjes verhuurd door grootgrondbezitter Pieter Bortier te Gistel.  De bekendste Vlaamse organisatie werd 'Werk van den Akker en Haard'. Deze was speciaal gericht op het afgeven van tuintjes en zou later 'De Vlaamse Volkstuin' gaan heten.  

 

Resultaten op het gebied van volksopvoeding

Er zit duidelijk een sympathieke kant aan de ideeën van Schreber, die ook tegenwoordig nog gedeeltelijk opgeld doen. Niemand zal ontkennen dat buiten spelen en gezonde voeding in veel opzichten goed is voor een kind.

Toch was er ook nu, zoals wel vaker binnen het beschavingsoffensief,  sprake van betutteling en overdreven verwachtingen die niet zouden worden waargemaakt. Dit met name ten aanzien van het effect dat een volkstuin zou hebben op volwassen arbeiders.

Vanwege het evidente praktische nut van de tuintjes zijn de initiatiefnemers echter nooit zo teleurgesteld afgehaakt als bijvoorbeeld bij het verspreiden van de kamerplant het geval was. Ondertussen waren veel arbeiders ongetwijfeld blij met de kans eigen voedsel te kunnen verbouwen.

Situatie in Alkmaar

27 mei 1942 werd ten huize van de heer Jordaan de eerste bespreking gevoerd om de Volkstuinders van Alkmaar in een vereniging, amateurtuinvereniging Alkmaar en Omstreken, te organiseren. 
Voorheen werden aan de Volkstuinders door de gemeente Alkmaar stukjes grond verhuurd a f2.50 per 100 m2. 
De gemeente kon zich niet met een goede voorlichting aan de tuinders belasten zodat verschillende tuinen niet tot hun recht kwamen.

In beheer waren de terreinen aan het Kwakelpad, Piersonstraat en Schaepmankade in totaal ongeveer 12 ha., 
dat aan ongeveer 800 tuinders was uitgegeven. Voor het jaar 1944 heeft de vereniging 1550 tuinen In beheer welke aan 1000 leden zijn verhuurd. De zaden worden collectief ingekocht. De pacht bedraagt f.3,50 per 100 m2 voor het jaar 1944

Bronnen

  • Zeevat C. - 'Tot nut & genoegen: volkstuincultuur in Nederland.' Rotterdam 2001
  • Bornebroek A. - Volkstuintjes of de sociale geschiedenis van de stadsboeren.' in: 'Onvoltooid verleden, niewsbrief voor de geschiedenis van sociale bewegingen.' Gepubliceerd op: www.onvoltooidverleden.nl
  • nl.wikipedia.org - 'Volkstuin'
  • rond1900.jouwweb.nl

Maak jouw eigen website met JouwWeb